Woudwever
Ploceus bicolor

Algemeen

English: Forest Weaver, Dark-backed Weaver, Eastern Forest Weaver
Deutsch: Waldweber
Français: Tisserin bicolore
Taxanomie: Ploceus bicolor Vieillot, 1819*, Senegal; error = South Africa.

 

De woudwever kent diverse Engelse namen. De meesten verschillen per ondersoort en zijn gebaseerd op uiterlijke kenmerken. De soort kent zeven ondersoorten. Hieronder staan de overige Engelse namen voor de woudwever, gekoppeld aan de wetenschappelijke naam van de betreffende ondersoort

  • Ploceus bicolor amaurocephalus = Grey–backed Weaver
  • Ploceus bicolor kersteni = Eastern Forest Weaver
  • Ploceus bicolor strictifrons = Spot–headed Weaver

Uiterlijke kenmerken

Woudwevers kennen geen uiterlijke verschillen tussen de geslachten. De man en pop hebben een gelijk verenkleed en ook de afmetingen van de vogels zijn nagenoeg hetzelfde.
Geslachtsbepaling is dus alleen mogelijk, voor een 100% zekerheid, door een DNA–geslachtsbepaling uit te laten voeren.
De vogels hebben een simpel verenkleed, maar zijn desalniettemin prachtig om te zien. De staart, stuit, vleugels, mantel, zijhals, keel en kop zijn zwart van kleur. De onderkant van de staart en vleugels is veel lichter, veelal grijs van kleur. De overige onderdelen, anaalstreek, buik, flank, borst, middenborst en zijborst, zijn vel geel van kleur.
De poten zijn hoornkleurig, de bovensnavel is zeer donkergrijs (zwart ogend). De ondersnavel is iets lichter grijs.
Naar gelang de ondersoort kunnen de zwarte onderdelen grijs zijn of zeer donkerbruin. Bij de ondersoort strictifrons bijvoorbeeld, zijn de veren op de kop geschubd, bestaande uit donkere veren met een lichte zoom. In de natuur hebben de verschillende ondersoorten in sommige gebieden overlap in hun verspreiding. In deze gebieden komen dan ook vogels voor die geen duidelijke uiterlijke kenmerken hebben, behorende aan de betreffende ondersoort.
De jongen hebben eenzelfde tekening, maar zijn valer van kleur. Het geel is minder sprekend en het zwart oogt vaak grijzer en valer. De snavel van jonge vogels is geelbruin van kleur.
Woudwevers ondergaan na de broedperiode een ruiperiode. In tegenstelling tot vele andere soorten wevers, veranderen de uiterlijke kenmerken van deze soort niet, gedurende deze periode. Juveniele dieren veranderen wel in uiterlijk, aangezien de kleuren sprekender worden. Het is niet bekent of de jongen na de jeugdrui al volledig op kleur zijn en daarmee niet te onderscheiden zijn van de volwassen dieren.
Deze soort meet ongeveer 15 centimeter.

 

 

Ondersoorten

De woudwever wordt binnen het verspreidingsgebied vertegenwoordigd door 7 ondersoorten 

 

Ploceus bicolor tephronotus ( Reichenow, 1892*)

 

Leefgebied: zuidoost Nigeria (Obudu Plateau), Kameroen, Bioko I (Fernando Póo), Gabon en west PRCongo. 

 

Ploceus bicolor amaurocephalus ( Cabanis, 1880*)

 

Leefgebied: west en noordoost Angola en zuid DRCongo (Kasai region). 

 

Ploceus bicolor mentalis ( Hartlaub, 1891*)

 

Leefgebied: zuid Soedan, noordoost DRCongo, Oeganda en west Kenia. 

 

Ploceus bicolor kigomaensis ( C. H. B. Grant & Mackworth-Praed, 1956*)

 

Leefgebied: west Rwanda, Burundi, oost en zuidoost DRCongo, Zambia en extreme zuidwest Tanzania. 

 

Ploceus bicolor kersteni ( Hartlaub & Finsch, 1870*)

 

Leefgebied: zuid Somalia, kustgebied Kenia, oost Tanzania (zuid tot R Rufiji) en Zanzibar. 

 

Ploceus bicolor stictifrons ( G. A. Fischer & Reichenow, 1885*)

 

Leefgebied: kustgebied Tanzania (zuid vanaf Kilwa), zuid Malawi, oost  Zimbabwe en Mozambique zuid tot noordoost Zuid-Afrika (N KwaZulu-Natal). 

 

Ploceus bicolor bicolor   Vieillot, 1819* = nominaat

 

Leefgebied: zuid Mozambique zuid Zuid-Afrika (oost Kaap).

 

 

Niet erkende of oude ondersoorten:

  • Ploceus bicolor analogus (beschreven in Jele, in Kameroen) is ondergebracht bij de Ploceus bicolor tephronotus.
  • Ploceus bicolor albidigularis (van noord Angola) is ondergebracht bij de Ploceus bicolor amaurocephalus.
  • Ploceus bicolor sylvanus (van oost Zimbabwe hooglanden) is ondergebracht bij de Ploceus bicolor stictifrons.
  • Ploceus bicolor lebomboensis (in Zuid-Afrika; noord KwaZulu-Natal) is ondergebracht bij de Ploceus bicolor stictifrons.
  • Ploceus bicolor sclateri (van R Mkuze, oost van Ubombo, in noordoost KwaZulu-Natal) is ondergebracht bij de Ploceus bicolor stictifrons.
  • Ploceus bicolor pondoensis (van St John's, in noordoost Oost-Kaap) is ondergebracht bij de nominaat Ploceus bicolor bicolor.

Verspreidingsgebied en biotoop

De woudwever heeft een groot verspreidingsgebied en komt voor in maarliefst 17 landen van het Afrikaanse continent, gelegen te zuiden van de Sahara. De precieze verspreiding wordt hierboven per ondersoort aangegeven.
Binnen dit verspreidingsgebied komt de soort voor in tropische bossen, droge bossen, dichte vegetatie in de buurt van rivieren en aan rivieroevers, bebossing bij kustgebieden en bossen in hoger gelegen gebieden, tot 1500 meter.

 

 

Huisvesting

Deze soort vereist, zeker wanneer samengehouden met andere vogels, een ruimere volière en is ongeschikt voor broedkooien of kleinere binnenvolières.
De inrichting van de volière dient afgestemd te worden op de habitattypes die de soort in de natuur verkiest. Woudwevers houden zich graag op in de dichte vegetatie van bomen en struiken. Men kan het verblijf daarom inrichten met wat grotere struiken, zoals bijvoorbeeld laurierstruiken. Deze hebben tevens als voordeel dat ze wintergroen zijn en dus het gehele jaar beschutting bieden voor de vogels. De meeste Ploceus–soorten slopen nagenoeg alle soorten groen, maar laurierstruiken hebben vaak een redelijke overlevingskans. Daarnaast groeien ze snel zodat eventuele schade snel wordt gecompenseerd. De wanden van het verblijf kan men laten begroeien met klimplanten als Hedera–soorten. Dit geeft de vogels een beschut gevoel.
Deze soort zal zich nauwelijks op de bodem van de volière bevinden, wat het mogelijk maakt om echt de hele volière te laten begroeien. Plaats tussen de beplanting enkele horizontale en diagonale geplaatste takken voor de vogels om op te rusten en op te paren.
In de natuur verblijft de soort vaak in de nabijheid van water en baddert hier ook vaak. Dit moeten we de vogels in gevangenschap ook bieden en een klein vijvertje of beekloop in de volière is dan zeker geen overbodige luxe voor deze soort. Houdt er wel rekening mee dat het voor de vogels haast tegennatuurlijk is om zich op de grond te begeven. Plaats rondom het waterelement daarom veel struiken en takken, zodat de vogels snel de begroeiing op kunnen zoeken als ze dit nodig achten.
De vogels zijn sterk en, wanneer goed geacclimatiseerd, kunnen deze soorten prima in de buitenvolière verblijven. Er moet wel ten alle tijden toegang zijn tot een droog en tochtvrij nachthok. Vorst wordt goed verdragen maar bijverwarming in de winter is wenselijk.

Sociale eigenschappen

Deze soort leeft het gehele jaar door paarsgewijs. In het broedseizoen worden kleine familiegroepen waargenomen, die uit maximaal zes vogels bestaan. De vogels zijn territoriaal en groeperen niet samen met andere soorten Ploceidae. In avicultuur kan men het beste één koppel per verblijf huisvesten. Het is beter om geen andere soorten vogels hierbij te plaatsen, uitgezonderd soorten als kwartels en plevieren die zich alleen op de bodem van het verblijf begeven.
Een paar woudwevers heeft een territorium dat ze vel kunnen verdedigen, ook buiten het broedseizoen.
Koppels die succesvol blijken in het broedseizoen, blijven in de natuur vaak meerdere jaren achtereen bij elkaar. Dit principe kan in de avicultuur worden doorgetrokken. Breek dus geen succesvolle koppels op na het broedseizoen.
Woudwevers zijn zeer vocaal ingesteld. Deze eigenschap is te wijten aan de dichte begroeiing waarin de vogels in de natuur worden aangetroffen. Het paartje houdt contact met elkaar door veelvuldig naar elkaar te roepen. Het zal moeilijk zijn een wever te noemen die echt een lied zingt dat naar maatstaven van menig vogelliefhebber als aangenaam wordt ervaren, maar de woudwever is een goede kanshebber. In Zuid–Afrika noemen ze hem niet voor niets “Bosmusikant”.

Voeding

Woudwevers foerageren, net als brilwevers, alleen of paarsgewijs. Vanwege de dominante eigenschappen van sommige individuen is het aan te raden om meerdere voederplaatsen te bieden, zodat alle vogels aan eten kunnen komen. Woudwevers zijn enorm lenig en dit laten ze tijdens het foerageren dan ook zien. In de natuur bewegen ze zich snel door de begroeiing heen, vangen termieten uit de lucht en hangen ze zelfs ondersteboven om aan eten te komen. Zelfs het lostrekken van stukken schors om aan insecten te komen, is een eigenschap die niet vreemd is voor deze soort. Woudwevers foerageren hoofdzakelijk hoog in de bomen. In avicultuur kan men daarom de voederschalen beter wat hoger in het verblijf plaatsen.
Het zijn hoofdzakelijk insecteneters en ongeveer 80% van het dieet bestaat dan ook uit insecten en geleedpotigen. Ze eten onder andere termieten, krekels, rupsen, larven van kevers, duizendpoten en spinnen. Plantaardig voedsel bestaat, in de natuur, uit besjes, fruit en nectar. De nectar is veelal afkomstig van Aloë–soorten.
In de volière geven we de vogels een basis van insecten met aanvulling van fruit. Houdt hierbij de eerder beschreven verhoudingen in gedachten. Aangezien de soort vele soorten insecten opneemt, moet er in de avicultuur geen probleem zijn om deze soort tevreden te stellen. Afwisseling is wel erg belangrijk. De insecten die gegeven worden kunnen aangemengd worden met een degelijk insectenpaté. In de periode dat de vogels jongen hebben, mag het dieet niet bestaan uit alleen insectenpaté. Er moeten dan levende insecten aangeboden worden.
Vruchten worden door deze soort ook opgenomen en mogen niet op het menu ontbreken. Men kan dan denken aan appel, sinaasappel, banaan. Als groente kan men komkommer aanbieden. Ook dit wordt goed opgenomen. In drinkflesjes kan nectar aangeboden worden. Er zijn tegenwoordig veel soorten nectar verkrijgbaar die met water vermengd dienen te worden. De vogels dienen dit wekelijks aangeboden te krijgen.
Eivoer moet voornamelijk in het broedseizoen verstrekt worden, alsook in de aanvang van de rui en tijdens deze periode, maar kleine hoeveelheid kunnen het gehele jaar door verstrekt worden. Zowel grit, maagkiezel als sepia mogen niet in het dieet van deze vogels ontbreken en moeten verstrekt worden zodat de vogel er naar genoegen van op kan nemen.

Voortplanting

De woudwever is een monogame soort. In de natuur blijven paartjes meerdere seizoenen bij elkaar en er wordt aangenomen dat de paartjes permanent bij elkaar blijven, als deze eenmaal zijn gevormd.
De woudwevers bouwen, in de natuur, hun nest zeer afgelegen en niet in de nabijheid van andere broedende vogels. Ze zijn zeer territoriaal en bewaken de nestomgeving zeer fel.
Paartjes woudwevers bouwen in de natuur hun nesten ongeveer 100 meter uit elkaar.
Zowel de man als de pop bouwt mee aan het nest, dat er grof en droog uit ziet. Het wordt gebouwd met dunne takjes en dunne lianen en takken van kruipende planten. Daarnaast worden ook bladeren in het nest verwerkt.
Het nest wordt bevestigd aan de uiteindes van takken en afhangende takken. Ze bouwen geen nesten in grote siergrassen of riet. De nesten worden vaak op grotere hoogte gebouwd. Houdt hier in avicultuur rekening mee, door aan het dak van het verblijf afhangende takken te plaatsen. Hier kunnen bijvoorbeeld meidoorntakken voor gebruikt worden. Deze afhangende takken moeten wel omringd zijn door beplanting.
In het nest worden 2 tot 4 eieren gelegd welke variabel van kleur zijn, naar gelang de ondersoort. De eieren hebben lichte vlekken.
Beide geslachten bebroeden de eieren. Het nest worden zelden alleen gelaten. Woudwevers zijn zeer gevoelig voor verstoring en verlaten het nest zeer snel. Biedt deze soort dus zeer veel rust en scherm de volière desnoods af zodat de soort niet bloot staat aan mogelijke bronnen van verstoring. De eieren komen na 15 tot 17 dagen uit.
Zowel de man als pop voeren de jongen. In het begin verwijderen beide ouders de zakjes met ontlasting van de jongen. Oudere jongen ontlasten door de nesttunnel. Na 22 dagen vliegen de jongen uit. Ze worden dan tot wel zes weken begeleid door de ouders.
In deze eindperiode is de oplettendheid van de verzorger cruciaal. De ouders, met name de man, verjaagd de jongen zodra ze zelfstandig zijn. Ze beginnen dan, als de omstandigheden optimaal zijn, eventueel een nieuw legsel. De jongen moeten daarom op tijd verwijderd worden.

 

Succesvolle koppels kunnen onder optimale omstandigheden twee nesten per broedseizoen grootbrengen. In het geval van een tweede ronde, wordt soms hetzelfde nest gebruikt. Laat de nesten die gebouwd zijn dus het gehele broedseizoen hangen. Blijf wel nestmateriaal verstrekken zodat de vogels de keuze hebben om een nieuw nest te bouwen.
In gevangenschap blijken poppen tot en met een leeftijd van ruim 8 jaar vruchtbaar en inzetbaar voor de kweek. Het is onbekend hoe oud deze soort precies wordt in gevangenschap, maar duidelijk is wel dat men lange tijd plezier kan hebben van deze soort.

 

De vogels kunnen geringd worden met ringmaat 3.5.

 

* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.