Grote textorwever
Ploceus cucullatus

Algemeen

English: Village Weaver, Black-headed Village Weaver, Black-headed Weaver, Spottedbacked Weaver, Western Village Weaver
Deutsch: Textor, Dorfweber, Textorweber
Français: Tisserin gendarme, Tisserin Cap-Moor, Tisserin des villages, Tisserin villageois
Taxanomie: Oriolus cucullatus Statius Müller, 1776*, Senegal.

Uiterlijke kenmerken

De man is citroengeel en heeft donkere veren op de vleugels. Hij heeft een zwarte kop met een kastanjebruine band in de nek, overgaand in het geel van de rug. Bij deze soort hebben de mannen een zwarte ‘V’–vorm op de rug. De borst is okergeel, overgaand in citroengeel. De snavel van de mannen is zwart en de ogen zijn oranje rood. De pop is olijfgroen tot iets gelig, met een lichte buik. Buiten de broedperiode, draagt de man nagenoeg hetzelfde verenkleed als de pop. Iets fellere kleuren zijn kenbaar voor een mannelijke vogel.
Onder de Ploceus soorten is dit een grote soort. Hij meet 17 cm.

Ondersoorten

De grote textorwever wordt binnen hun verspreidingsgebied vertegenwoordigd met 5 ondersoorten.

 

Ploceus cucullatus cucullatus ( Statius Müller, 1776*) = nominaat
 

Man / Male

 

 

Pop / Female

 

 

Leefgebied: zuid Mauritanië, Senegal, Gambia, en zuid en zuidwest Mali, zuid tot Liberië en Ivoorkust, oost tot zuid Tsjaad, noord Gabon, noordoost PRCongo, Centraal Afrikaanse Republiek en bijna geheel DRCongo; ook Bioko I (Fernando Póo).

 

Ploceus cucullatus collaris Vieillot, 1819*


Leefgebied: zuid Gabon, zuid PRCongo, west DRCongo en west Angola.

 

Ploceus cucullatus abyssinicus ( J. F. Gmelin, 1789*)


 

Leefgebied: zuidwest, zuid en oost Soedan, noord, west en centraal Ethiopië, centraal Eritrea, Oeganda en noordwest Kenia.

 

Ploceus cucullatus nigriceps ( E. L. Layard, 1867*)


Leefgebied: zuidoost Somalië, zuid Kenia, Tanzania, zuidoost DRCongo, oost Angola, Zambia, Malawi, noordoost Namibia (Caprivi region), noord en zuidoost Botswana, Zimbabwe en noord Mozambique.

 

Ploceus cucullatus spilonotus Vigors, 1831*
 

 

 

Leefgebied: zuid Mozambique, Swaziland en oost Zuid-Afrika; soms in Lesotho. 

 

Niet erkende of oude ondersoorten: 

  • Ploceus cucullatus bohndorffi (beschreven van Stanley Falls, in DRCongo) is ondergebracht bij de nominaat Ploceus cucullatus cucullatus.
  • Ploceus cucullatus frobenii (van Lomami, in DRCongo) is ondergebracht bij de nominaat Ploceus cucullatus cucullatus.
  • Ploceus cucullatus graueri (van noord Tanganyika) is ondergebracht bij de nominaat Ploceus cucullatus cucullatus.
  • Ploceus cucullatus femininus (van noordoost Rwenzori, in Oeganda) is ondergebracht bij de Ploceus cucullatus abyssinicus.
  • Ploceus cucullatus paroptus (van Sokoke, in het kustgebied Kenia) is ondergebracht bij de Ploceus cucullatus nigriceps.
  • Ploceus cucullatus dilutescens (van zuid Mozambique) is ondergebracht bij de Ploceus cucullatus spilonotus

Verspreidingsgebied en biotoop

Dit is een wijd verspreide soort, die tevens in een scala aan biotopen voorkomt en weet te overleven. Hij is onder meer te vinden van Senegal tot Ethiopië, Zaïre, Oeganda en westelijk Kenia. Binnen deze landen is hij te vinden in gebieden als savannes (welke voorkeur schijnen te dragen), bosgebieden, rondom dorpen en zelfs nabij de kusten.

Huisvesting

Deze soort vereist, zeker wanneer samengehouden met andere vogels, een zeer ruime volière en is ongeschikt voor broedkooien of kleinere binnenvolières. De volière kan ingericht worden met grote takken. De volière beplanten heeft weinig zin aangezien de vogels deze zullen slopen. De vogels bouwen hun nesten in afhangende takken van Acacia's. Hier kan in de volière op ingespeeld worden door afhangende meidoorntakken aan het dak van de volière te bevestigen. Ze bevestigen de nesten aan de afhangende takvorken.
De vogels zijn sterk en, wanneer goed geacclimatiseerd, kunnen deze soorten prima in de buitenvolière verblijven. Er moet wel ten alle tijden toegang zijn tot een droog en tochtvrij nachthok. Vorst wordt goed verdragen maar bijverwarming in de winter is wenselijk.

Sociale eigenschappen

De grote textorwever is een zeer temperamentvolle soort. Kan alleen samengehouden worden met weerbare vogels van dezelfde grootte. In de broedperiode zijn de mannen extreem agressief en moet men de soort in de gaten houden, wanneer deze gehuisvest is met andere soorten. De soort is goed te combineren met fluweelwevers (Ploceus nigerrimus). De vogels zijn koloniebroeders en zijn in dat opzicht wel sociaal ingesteld. De soort is polygaam en het is dus aan te raden om meerdere poppen per man te huisvesten.

Voeding

In de natuur eten deze wevers voornamelijk zaden, aangevuld met blad van zachtbladige planten, vruchten, alsook insecten. In de volière geven we de vogels een basis van gemengd tropenzaad met aanvulling van wat grotere zaden, alsook bijvoorbeeld tortelduivenvoer. De vogels hebben naast zaad en groenvoer, ook een grote behoefte aan eiwitten in de vorm van levende insecten en zelfs gehakt. Zowel insecten als gehakt worden ook aan de jongen gevoerd, wat gunstige uitwerking lijkt te hebben op de succesratio voor overleving van de jongen. Eivoer moet voornamelijk in het broedseizoen verstrekt worden. Het tropenzaad kan aangevuld worden met insectenpaté, alsook levende insecten. Zoals voor alle wevers van belang is, mag ook bij deze wever, voor en tijdens de rui, een ruimix niet ontbreken (Ruimix van Beaphar). Zowel grit, maagkiezel als sepia mogen niet in het dieet van deze vogels ontbreken en moeten verstrekt worden zodat de vogel er naar genoegen van op kan nemen. Insecten die verstrekt kunnen worden zijn meelwormen, buffalowormen en spinnen. Insectenpaté wordt ook opgenomen maar voor de jongen is levend voer noodzakelijk.
Vruchten worden door deze soort ook opgenomen en mogen niet op het menu ontbreken. Men kan dan denken aan appel, sinaasappel, banaan. Als groente kan men komkommer aanbieden. Ook dit wordt goed opgenomen.

Voortplanting

 

 

De mannen van deze soort zijn in de kweekperiode zeer stormachtig. De man bouwt zijn nest met de bladeren van grassen. De nesten worden aan het uiteinde van afhangende takken gebouwd. Men kan hiervoor meidoorn takken aan het dak van de volière binden. Al hangend aan zijn nest, voert hij fladderend zijn balts uit. Als het nest af is, bekleedt de pop de binnenkant van het nest met zachte materialen als veertjes, wol of pluisjes. Het valt veelal niet op dat de pop zit te broeden aangezien ze snel van het nest af gaat wanneer de volière benaderd wordt. De pop broedt gedurende 13 dagen op 2–3 eieren.
Het nest blijft ten alle tijden schoon en er wordt geen ontlasting in gevonden. De jongen groeien redelijk snel en na 18 dagen zitten ze dan ook volledig in de veren en vliegen de jongen uit. De pop voert de jongen nog gedurende ruim twee weken tot de jongen volledig zelfstandig zijn. Ondanks dat in de meeste gevallen, man niet helpt bij het grootbrengen van de jongen, zijn er enkele gevallen bekent waarin de man actief de jongen helpt voeren, wanneer deze zijn uitgevlogen. Hij is wel beschermend naar de jongen. Meerdere legsels per jaar zijn geen uitzondering en als er meerdere poppen per man gehuisvest worden, zal de man nesten bouwen voor meerdere poppen. Hij kan meerdere poppen tegelijk onderhouden.

 

De vogels kunnen geringd worden met ringmaat 3.5
Voor zeer forse exemplaren van deze soort, kan zelfs ringmaat 4.0 vereist zijn. Dit is afhankelijk van de oudervogels.

 

* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.