Ringmus
Passer montanus

Algemeen

English: Tree Sparrow, Eurasian Tree Sparrow
Deutsch: Feldsperling
Français: Moineau friquet, Friquet
Taxanomie: Fringilla montana Linnaeus, 1758*, "in Europa" = northern Italy.

Uiterlijke kenmerken

Totale lengte: 13,5 – 14,5 centimeter

Vleugellengte: 65 – 76 mm.
Staartlengte: 49 – 59 mm.
Tarsus: 16 – 18 mm.
Snavel (culmen): 13 – 14 mm.
Gewicht gemiddeld: 23 gram.

 

De ringmus heeft een diepbruine kleur op de kop. Om de nek heeft deze soort een witte band, het kenmerk waaraan hij zijn naam te danken heeft. Ze hebben een zwarte bef, een zwarte ovale vlek bij het oor, witte vleugelstrepen (2 duidelijk). De snavel is zwart gedurende de zomer. In de winter is deze geelachtig. De rug is geelbruin gevlekt. De borst en buik, tot aan de staart, is licht gekleurd. Jongen van deze soort zijn identiek aan de ouders, alleen is de intensiteit van kleur en aftekening veel fletser. De ringmus is het enige lid van de familie (Passeridae) dat géén duidelijk uiterlijk verschil kent tussen mannen en poppen.
Mannen hebben een diep kastanje schoudervlek, bij de poppen is deze lichter. Deze is zichtbaar als je de vleugel opent. In de broedtijd is het verschil tussen man en pop nog beter te zien. Mannen hebben dan een duidelijke tap en de poppen hebben een broedvlek. Dit mag niet als een regel gelden, maar moet als richtlijn gezien worden. De lengte van de slagpennen kent een verschil dat wel gebruikt kan worden. Deze zijn bij de man altijd langer dan 69 mm en bij de pop zijn ze nooit langer dan 69 mm. Het meten gebeurt van schouder tot het eind van de grote slagpennen. De vogels moeten dan wel volgroeid en uitgeruid zijn. Bij twijfel kan ook gebruik worden gemaakt van DNA onderzoek. Dit geeft de grootste zekerheid.
De ringmus is familie van de huismus en deze twee soorten lijken sterk op elkaar. Ze komen nagenoeg in hetzelfde verspreidingsgebied voor. De huismus is te onderscheiden van de ringmus op basis van grootte. De huismus is forser, ruim 15 centimeter. Tevens heeft de huismus een grijze kap op de kop, in tegenstelling tot de bruine kap van de ringmus. De huismus mist de zwarte oorvlek. Poppen van de huismus zijn wel te onderscheiden van de man, op basis van uiterlijk.

 

 

Geluid

Het geluid van de ringmus is te vergelijken met het getjilp van de huismus, alleen is het geluid hoger. Het volume daarentegen, is zachter. In de vlucht is een “tet tet tet” te horen. Verder een snel herhaald “tjab tjab tjab”. Tevens laten ze een metaalachtig “tsoit” horen.

Ondersoorten

De ringmus heeft 10 officiële ondersoorten, zoals hieronder weergegeven.

 

Passer montanus montanus ( Linnaeus, 1758*)

 

Leefgebied: van Europa oost door noordcentraal Asië tot Kamchatka en Commander eiland, zuid tot de mediterrane eilanden, Turkije, noord Kazakhstan, noordoost Mongolië en noordoost China (noord binnenland Mongolië).

 

Passer montanus transcaucasicus Buturlin, 1906*

 

Leefgebied: oost Klein-Azië en Kaukasus region zuid tot Armenia en oost tot noord Iran (noordelijk van de Elburz bergen).

 

Passer montanus dilutus Richmond, 1896*

 

Leefgebied: Kaspische zee oost tot zuid Kazakhstan, noordwest China en west & zuid Mongolia.

 

Passer montanus kansuensis Stresemann, 1932*

 

Leefgebied: noord Gansu en Tsaidam Basin, in noord China.

 

Passer montanus tibetanus Stuart Baker, 1925*

 

Leefgebied: zuid & oost Tibetan Plateau en centraal China (oost tot zuidoost Qinghai en west Sichuan).

 

Passer montanus dybowskii Domaniewski, 1915*

 

Leefgebied: oost Asië van extreem zuidoost Rusland (lagere Amur rivier) zuid tot noordoost China (oost binnenland Mongolië en Liaoning) en Noord Korea.

 

Passer montanus iubilaeus Reichenow, 1907*

 

Leefgebied: oost China van Beijing zuid tot oost Sichuan en lagere Yangtze rivier.

 

Passer montanus obscuratus Jacobi, 1923*

 

Leefgebied: Nepal oost tot noordoost India.

 

Passer montanus malaccensis A. J. C. Dubois, 1885*

 

Leefgebied: zuidoost Asië van Myanmar oost tot Indochina en zuidoost China (inclusief Hainan), zuid tot het schiereiland Malay, Sumatra, Java, zuid Philippines, Sulawesi en Lesser Sundas.

 

Passer montanus saturatus Stejneger, 1885*

 

Leefgebied: Sakhalin eiland, zuid Kurils, Japan, Zuid Korea, Ryukyu eiland, Taiwan, Philippines, noord Borneo en noordelijke Indonesische eilanden.

 

Niet erkende of oude ondersoorten:

  • Passer montanus zaissanensis (beschreven in Kara Irtysh, in extreem oost Kazakhstan) is ondergebracht bij Passer montanus dilutus.
  • Passer montanus hepaticus (beschreven in Mishmi Hills, in noordwest Asssam, in noordoost India) is ondergebracht bij Passer montanus malaccensis

Verspreidingsgebied en biotoop

 

Dit is een zeer wijd verspreide soort. Niet alleen door natuurlijke verspreiding, maar ook door introductie. De ringmus komt voor in bijna geheel Europa, met uitzondering van delen van Scandinavië en Griekenland. Tevens is de ringmus wijdverspreid te vinden in Azië, met uitzondering van het noorden en noord–oosten. In Nederland is de ringmus een gedeeltelijk stand– en zwerfvogel. Ringmussen in het noordelijk deel van hun verspreidingsgebied, lijken zwerfvogels te zijn, daar de vogels in warme regionen meer standvogels blijken. De ringmus is, in tegenstelling tot de huismus, meer aan plattelandsvogel dan een stadsvogel. Doch blijven het opportunistische vogels die op veel plekken hun draai zullen vinden. In diverse literatuur wordt er gesproken over 15 tot 25 ondersoorten. Deze zijn nog niet vastgesteld en worden gezien als overgangsvormen van/tussen onderstaande ondersoorten.

Huisvesting

De ringmus is een vogel die beplanting zeer op prijs stelt. In het wild vermijdt deze soort ook de steden en verkiest het platteland en groene omgevingen. Hier moet men bij de huisvesting rekening mee houden. Het zijn actieve vogels die ook veel vliegen, in tegenstelling tot de huismus bijvoorbeeld. Ze zijn daarom minder geschikt voor broedkooien. Men kan ze het beste huisvesten in beplante buitenvolières of (ruime) kweekvluchtjes. Winterharde planten worden het meest op prijs gesteld.
Als de volière goed beplant is, moeten de vogels voldoende beschutting hebben om de weersomstandigheden te doorstaan. Een nachthok is altijd aan te raden, maar deze hoeft (onder normale winterse omstandigheden) niet verwarmd te worden. Het zijn redelijk harde vogels. Indien de vogels geen beschikking hebben over een nachthok, dan is het aan te raden het verblijf te beschermen tegen guur weer door een zijkant af te schermen voor wind en een deel van het dak te overkappen.

Sociale eigenschappen

Buiten de broedtijd zijn ringmussen zeer sociale vogels, die ook in een gemengde volière gehuisvest kunnen worden. In het broedseizoen moet men echter op gaan letten. Met name de mannen van deze soort kunnen dan dominant en agressief worden richting andere vogels. In de broedtijd kan u deze soort dus beter apart huisvesten. Het is überhaupt aan te raden om deze soort niet samen met andere mussen samen te houden. Of dit ook geldt voor een weinig gelijkende soort als de bruinrug goudmus, is nog onbekend. Men kan deze soort, net als in de natuur, in groepen houden. Echter, zijn deze groepen wel kleiner dan bij de huismus. Deze groep dient opgesplitst te worden voor het broedseizoen, zodat mannen niet hetzelfde verblijf delen.

Voeding

Als basis dient men de ringmus een zaadmengsel van onkruidzaden en wildzangzaad te geven.
Daarnaast zijn gekiemde millet en gierst en bossen verzamelde graszaden in de halm goed en afwisselend voedsel.
De ringmus heeft daarnaast behoefte aan insecten, het hele jaar door, maar met name in het broedseizoen. Het is daarom aan te raden de vogels altijd te laten beschikken over insectenpaté en/of meelwormen, buffalowormen of iets dergelijks. Naast insecten mag ook groenvoer niet ontbreken. In een goed beplantte volière scharrelen ze zelf ook wel wat knopjes en blaadjes bij elkaar, maar het is aan te raden om de vogels zo nu en dan sla, broccoli of vergelijkbare groente voor te schotelen. Fruit wordt incidenteel ook opgenomen. Hierbij is te denken aan bijvoorbeeld appel.
Uiteraard staat er altijd voldoende kalk en mineralen ter beschikking.

Voortplanting

De broedperiode van deze soort begint ongeveer in april en loopt door tot augustus.
Om de vogels in broedconditie te krijgen, kan men de hoeveelheid levend voer, dat verstrekt wordt, verhogen. Vogels in goede conditie kunnen in die periode twee tot drie nesten grootbrengen. Ringmussen zoeken een beschutte plaats om hun nest te bouwen. Dichte beplanting is ook hiervoor belangrijk voor deze soort. Men kan de vogels gesloten nestkastjes bieden. De ringmus is minder kieskeurig als het aankomt op nestmateriaal. Kokosvezel, takjes, grassen, mos, veertjes en dierenhaar worden veelvuldig gebruikt voor de nestbouw. Een legsel bestaat uit ongeveer vijf eieren. De eieren worden gedurende 14 dagen bebroed, in hoofdzaak door de pop. Het mannetje helpt wel als de jongen uitgekomen zijn. Zowel man als pop voeren dan de jongen. Na ongeveer 18 dagen vliegen de jongen uit. Ze worden dan nog even gevoerd door de ouders.

 

Let op!
De ringmus is een Europese soort en behoort daarmee tot de beschermde vogelsoorten. De ringmus dient daarom geringd te zijn met een ring voor Europese cultuurvogels.
De vastgestelde ringmaat voor deze soort is 2.7 mm.

 

* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.