Aldabrawever
Foudia aldabrana

Algemeen

English: Aldabra Fody, Aldabra Red Fody, Red-headed Fody (Aldabra)
Deutsch: Aldabraweber
Français: Foudi d'Aldabra

 

Tot 2009 ging men er vanuit dat de Aldabrawever een ondersoort was van de Comorenwever (Foudia eminentissima).In publicaties tot 2010 is dit dan ook zo terug te vinden. Recentelijk is de Aldabrawever erkend als zijnde een echte zelfstandige soort en geen ondersoort.
De status van deze soort is niet met zekerheid bekent. De Comorenwever is algemeen voorkomend op diverse eilanden in die regio en aangezien de Aldabrawever als ondersoort onder de Comorenwever viel, was ook die status vastgesteld op “Least Concern”. Het ligt in de lijn van verwachting dat de status van de Aldabrawever, met een beperkt verspreidingsgebied, waarschijnlijk zal zijn; “Near Threatened”.
Een populatieschatting van de wevers (Foudia eminentissima aldabrana), op Aldabra, kwam uit op 1000 tot 3000 individuen.

Uiterlijke kenmerken

De Aldabrawever is een wat forsere soort en meet ongeveer 15–16 centimeter.
Mannelijke Aldabrawevers lijken in tekening sterk op de Madagaskarwever, maar onderscheiden zich in de samenstelling van kleuren. De kop, keel, hals, borst, zijborst en stuit zijn rood. Deze rode kleur is iets minder vel als bij de Madagaskarwever. De mantel is bruin en getekend met evenwijdig lopende zwarte lijnen. De flank, buik en anaalstreek zijn vaal geel van kleur. De vleugels bestaan uit zwarte veren met een vaal gele, tot witte, zoom. De staartveren zijn zwart met een vaalgele zoom. Ze hebben een zwarte teugel die doorloopt tot kort achter het oog. De snavel is zwart en de poten zijn hoornkleurig.
Er zijn gevallen bekent waarin mannen van deze soort geheel geel van kleur zijn. Een verschijnsel dat ook bekent is van Madagaskarwevers. Deze gele vogels vertonen een verminderde agressie en blijken in de meeste gevallen onvruchtbaar en missen gonaden. Dergelijke vogels zijn voor de kweek dus niet bruikbaar.
De poppen zijn in tekening gelijk aan de Madagaskarwever poppen. De kleur van de veren is echter over het geheel veel geler. De poppen hebben een langgerekte gele wenkbrauwstreep, een gele rand onder het oog, en een valer gele baardstreep. De zijborst en borst zijn gestreept met vaal bruine strepen. In tegenstelling tot de Madagaskarwever is de flank niet gestreept maar egaal geel van kleur. De snavel en poten zijn hoornkleurig.
De verschillende Foudia–soorten hebben ieder een eigen snavelvorm. Dit doet enigszins denken aan de Darwinvinken op de Galapagos, maar zo extreem zijn de verschillen (nog) niet. De Aldabrawever heeft echter de meest forse snavel van de diverse Foudia–soorten. Er wordt gesuggereerd dat niet alleen de voedselkeuze een rol speelt in de snavelvormen, maar dat dit in combinatie gaat met de concurrentie tussen de soorten en aan– en afwezigheid van mogelijke concurrenten.

Monotypisch

De Aldabrawever is monotypisch; dwz geen ondersoorten.

Verspreidingsgebied en biotoop

Het verspreidingsgebied van de Aldabra–wever beperkt zich tot de eilanden van de Aldabra–eilanden. Deze eilandengroep omvat 67 eilanden.
Van oorsprong komt de bewoonde de Aldabra–wever bosgebieden en mangroves. De komst van de mens bracht echter palmplantages met zich mee en andere landbouwgebieden. De Aldabra–wever weet zich hier goed op aan te passen en verkiest tegenwoordig de, door de mens, aangelegde gebieden met kokosnootplantages. De palmen worden veelvuldig gebruikt als nestplaats en worden hiervoor verkozen boven de inheemse vegetatie.
Eén van de redenen hiervoor kan de predatie van ratten zijn. De soort heeft te lijden onder de predatie van ratten op, met name, hun eieren en nestjongen.

 

Huisvesting

De Aldabrawever is vanwege zijn sociale eigenschappen niet geschikt voor kleinere volières. Het optimale verblijf voor deze soort vormt een tropische kas met tropische beplanting, waaronder palmen. Een buitenvolière behoort ook tot de mogelijkheden, maar dan dienen de vogels altijd toegang te hebben tot een vorst– en tochtvrij nachthok. 's Winters dienen de vogels verwarmd te worden aangezien ze slecht bestand zijn tegen vochtige en koude weersomstandigheden.
De beplanting in deze verblijven mag best dichte bossen vormen. Er dienen enkele grote takken geplaatst te worden voor de vogels waarop ze kunnen foerageren, baltsen en paren.
De keuze van de beplanting is afhankelijk van of de temperaturen in het verblijf de keuze toelaten. Voor een buitenvolière zijn laurierstruiken aan te raden aangezien deze sterk zijn, wintergroen en grote bladeren hebben om veel beschutting te bieden.
De vogels badderen graag, waardoor een beekloopje of badderplaats niet mag ontbreken in de volière.

Sociale eigenschappen

Buiten het broedseizoen is de Aldabrawever een sociaal levende soort welke in grote groepen optrekt. Foerageren gebeurt dan in groepen van 20–40 vogels, Tegen de avond verzamelen de vogels in nog grotere groepen van soms wel tegen de 100 vogels om gezamenlijk de nacht door te brengen. Deze groepen bestaan voornamelijk uit poppen en jonge vogels.
De mannen blinken namelijk niet uit in sociaal gedrag. Ook zij trekken soms op met soortgenoten, buiten het broedseizoen, maar de meeste mannen blijven het gehele jaar door territoriaal. Hier dient rekening mee te worden gehouden in avicultuur.
In ruime verblijven, als bijvoorbeeld tropische kassen, is er de ruimte om meerdere mannen een eigen territorium te bieden. Reken hierbij minstens 40 m2 per gehouden man. Poppen kan men in ruimere aantallen houden. Een enkele man kan meerdere poppen hebben.
Deze soort is net als andere Foudia–soorten vrij dominant, zeker in de buurt van eten, waardoor we er goed aan doen deze soort niet te combineren met kleinere of minder weerbare vogels.
In de broedperiode zijn de mannen enorm dominant en dulden geen andere vogels in hun territorium. Ze zitten tevens de poppen enorm achterna alsof het een ander mannetje is. Het bijplaatsen van meerdere poppen komt de conditie van de poppen ten goede aangezien de aandacht van de man dan verspreid zal worden over meerdere vogels.

Voeding

Het dieet van de Aldabrawever bestaat hoofdzakelijk uit zaden en insecten. De tong van de Aldabrawever is echter aangepast aan het opnemen van nectar. Dit laatste behoort dan ook thuis op zijn menu. In de natuur eten ze ook wel bessen en bloemen.
In avicultuur geeft met de vogels een gevarieerd zaadmengsel voor Ploceidae, aangevuld met levende insecten en insectenpaté. Nectar moet ten alle tijden beschikbaar zijn en kan via een drinkfles worden vertrekt.
Eivoer moet men voornamelijk in het broedseizoen en de aanvang hiertoe, in ruime mate geven. Buiten het broedseizoen dient men geen, of slechts sporadisch, eivoer aan te bieden. In de aanvang en tijdens de rui dient men ook eivoer aan te bieden. Sepia, maagkiezel en grot dienen ten alle tijden beschikbaar te zijn voor de vogels zodat ze hier voldoende van op kunnen nemen.

Voortplanting

De balts begint wanneer de man volledig in prachtkleed is. Bij het zien van een pop zet hij zijn veren op van zijn stuit, rug en kop, waarna hij de pop vel achterna zit. Er wordt gesuggereerd dat de mannen dit doen om hun kracht te laten zien en de grenzen van het territorium. De geïnteresseerde pop wordt op die manier een flink aantal keren verjaagd. Als de man met de nestbouw begint verandert gedrag enigszins. De man blijft de pop wel achterna gaan, maar alleen door middel van glijvluchten. Deze glijvluchten, welke alleen onderbroken worden door korte stevige vleugelslagen, vormen voor de pop een uitnodiging naar het nest. Als de pop niet meer weg vliegt voor de man is de laatste fase van de balts aangebroken. De man vertoond zijn vederpracht van dichterbij en houdt zijn vleugels verticaal zonder te klapperen (zoals de Madagaskarwever dat wel doet). Als deze laatste fase is afgerond volgt de paring.

 

De hoogte waarop het nest zich bevindt is afhankelijk van het vegetatietype. Dit varieert in de natuur van slechts één meter boven de grond, tot een kleine 20 meter. De man bouwt het nest alleen. De pop verzorgt alleen de aankleding.
Als de man geen pop voor zich kan winnen, begint hij vaak elders opnieuw met een ander nest. Hij gebruikt hiervoor vaak het nestmateriaal van het oude nest. In avicultuur moet men oude nesten dus laten hangen.
Het nest wordt gemaakt van kokosvezel, strips van kokosblad, grassen, takjes en zelfs wortels van planten. De aankleding van het nest verzorgt de pop met behulp van grassen en katoen. Er worden, ongeveer drie dagen nadat het nest klaar is, twee tot drie eieren die blauwgroen van kleur zijn. De eieren worden alleen door de pop in ongeveer 15 dagen uitgebroed. Na nog eens 15 tot 18 dagen vliegen de nestjongen uit.
De eerste dagen na het uitkomen voert alleen de pop de jongen. Na een aantal dagen helpt de man hier aan mee, alsook na het uitvliegen van de jongen.

 

Belangrijk in avicultuur is om de jongen direct na het uitvliegen te laten sexen. De man vertoond namelijk agressie tegen jonge mannen. Uiterlijke geslachtskenmerken zijn alleen voor lange tijd niet zichtbaar bij de jongen.
Het is dus aan te raden om de man, na een periode van twee weken na het uitvliegen van de jongen, apart te zetten, of om de jongen te laten sexen en aan de hand daarvan te bepalen of de man aanwezig kan blijven of niet.

 

* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.