Swahilimus
Passer suahelicus

Algemeen

English: Swahili Sparrow, Mwanza Gray-headed Sparrow
Deutsch: Suahelisperling
Français: Moineau swahili, Moineau de Suahélie
Taxanomie: Passer griseus suahelicus Reichenow, 1904*, Bussissi, Mwanza district, northern Tanzania.

Uiterlijke kenmerken

De Swahilimus is een mus uit de groep van de grijskopmussen, die bestaan uit de Zuidelijke grijskopmus (Passer diffusus), Grijskopmus (Passer griseus), Dikbekmus (Passer gongonensis) en de Swainsons mus (Passer swainsonii).
Deze soorten hebben veel uiterlijke overeenkomsten, maar zijn op specifieke punten gemakkelijk te onderscheiden.
De Swahili–mus lijkt het meest op de Swainsons mus. De Swahilimus heeft een donkergrijze kop en mantel. De grijze mantel is hierbij opvallend, aangezien de andere soorten grijskopmussen een (overwegend) bruine mantel hebben. De buikpartij en flank van de Swahilimus zijn grijs tot grijsbruin, maar een lichter grijs dan op de kop waarneembaar is. De duimvleugel is donker, evenals bij de Swainsons mus. Een ander belangrijk verschil met de Swainsons mus, is de witte keel van de Swahilimus.
De snavel is zwart en vrij puntig. De ogen zijn bruin.
Geslachtsonderscheid is zeer moeilijk waar te nemen. De enige manier waarop met een geslachtsbepaling met 100% zekerheid kan verkrijgen, is door de vogels met behulp van diens DNA te laten sexen. Uiteraard kunnen de vogels ook op basis van gedrag en zang op geslacht onderscheidden worden, alleen vergt dit meer geduld en observatie. Met name het laatste, observatie, kan lastig zijn bij mussen die veelal nerveus en schichtig zijn.

De Swahilimus meet 15 centimeter.

 

 

Monotypisch

De Swahilimus is monotypisch; dwz geen ondersoorten.

Verspreidingsgebied en biotoop

Leefgebied: zuid Kenia en noord Tanzania zuid, tot zuidwest Tanzania. 

 

 

De Swahilimus is te vinden in struik– en bosrijke graslanden, maar wordt ook aangetroffen in de buurt van dorpen en steden.

Huisvesting

Mussen in het algemeen zijn drukke vogels en blijven vaak schuw. Deze eigenschappen alleen al zorgen ervoor dat ook de Swahilimus een ruime volière vereist. Daarnaast is de Swahilimus een redelijk forse vogel. De soort is dan ook niet geschikt voor een broedkooi of kleine behuizing. Een buitenvolière is echter zeker aan te raden.
De volière moet aangeplant worden met veel struiken en grove takken. In de natuur leven de vogels in struik– en bosrijke gebieden. Om de vogels tegemoet te komen, moeten we de volière dus goed beplanten. De vogels zullen hierdoor rustiger worden en minder stress vertonen. Een kleine zandbak wordt door de vogels, die graag een zandbad nemen, zeer gewaardeerd. De Swahili–mus zal eerder een zandbad nemen dan een bad in een vijvertje of beekloop.
Ondanks dat de Swahilimus een vrij harde vogel is, is een nachthok altijd aan te raden. Deze hoeft (onder normale winterse omstandigheden) niet verwarmd te worden.
Aangezien de vogels in de natuur zich voortplanten in het regenseizoen, mogen we de vogels in de volière de regen niet onthouden. Een overkapte volière is dus af te raden.

Sociale eigenschappen

De Swahilimus komt zowel voor in paren, als in kleine groepen. Voor de vogels in avicultuur wordt aangeraden om ze paarsgewijs te huisvesten. Niet alle mannen zijn even sociaal en om vechtpartijen en eventuele slachtoffers te voorkomen, is het beter om de Swahili–mus paarsgewijs te huisvesten.

Mussen kunnen vrij temperamentvolle vogels zijn en soms zelfs uitgesproken intolerant, zoals de Kaapse mus (Passer melanurus). De Swahili–mus is geen uitgesproken agressieve soort, maar het blijft verstandig om deze soort niet te huisvesten met andere soorten mussen.
Buiten de broedperiode hoeft men weinig problemen te verwachten met deze vogels, maar er moet wel een extra oogje op ze worden gehouden in het broedseizoen.

Voeding

Als basis dient men de Swahilimus een zaadmengsel van onkruidzaden en wildzangzaad te geven. Als richtlijn, tevens als hoofdvoer, kan men het zaadmengsel voor Ploceidae hanteren.
De Swahilimus neemt daarnaast ook insecten en fruit op. Insecten worden met name in het broedseizoen opgenomen en worden dan met name aan de jongen gevoerd. Het is in deze periode daarom aan te raden de vogels te laten beschikken over insectenpaté, buffalowormen en/of meelwormen.
Naast insecten mag ook groenvoer niet ontbreken. In een goed beplantte volière scharrelen ze zelf ook wel wat knopjes en blaadjes bij elkaar, maar het is aan te raden om de vogels zo nu en dan sla, broccoli of vergelijkbare groente voor te schotelen. Als fruit kan bijvoorbeeld appel en peer aangeboden worden.
Uiteraard dient er altijd voldoende kalk en mineralen ter beschikking te staan.

Voortplanting

Voor zover bekent, bij de WvP, is de Swahilimus nog niet in avicultuur gehouden.
Er is tamelijk weinig bekent over de voortplanting van deze soort. In de natuur is het broedseizoen van deze soort afhankelijk van het regenseizoen.
Om de vogels in broedconditie te krijgen, kan men de vogels stimuleren door de vogels bloot te laten staan aan de regen, of door in de zomer regelmatig de volière te besproeien. Tevens kan de hoeveelheid aangeboden groenvoer verhoogd worden, of het plaatsen van verse graszoden.
Vogels in goede conditie kunnen in een kweekseizoen twee tot drie nesten grootbrengen. Ze zoeken een beschutte plaats om hun nest te bouwen. Net als veel andere soorten mussen is het hoofdzakelijk een holenbroeder en bouwt doorgaans dus geen vrijstaand nest. De kweker kan hierop inspelen door half–open nestkastjes te plaatsen of bijvoorbeeld gesloten nestkastjes in de vorm van berkenblokken. De Swahilimus is, net als andere grijskopmussen, minder kieskeurig als het aankomt op nestmateriaal. Kokosvezel, takjes, grassen, mos, veertjes en dierenhaar worden veelvuldig gebruikt voor de nestbouw.
Een legsel bestaat uit ongeveer vier eieren. De eieren worden gedurende 14 dagen bebroed, zowel door de man als pop, waarin de pop het overgrote aandeel heeft. De jongen blijven na het uitkomen nog ongeveer twee weken in het nest. Zowel man als pop voeren dan de jongen, ook na het uitvliegen. Na twee tot drie weken zijn de jonge Swahilimussen zelfstandig.

 

* Naam van de eerste auteur die deze vogelsoort een wetenschappelijke naam gaf, en het jaar waarin dat gebeurde.
Is de eerste wetenschappelijke naam nadien gewijzigd, dan staat de auteursnaam en het jaartal tussen haakjes.